De wereld staat in brand en dat doetie al lang Maar toch, lieve Ari, wees niet bang Vrij naar Jules Deelder, die het gedicht ‘Lieve Ari’ voor zijn pasgeboren dochter schreef.
Wanneer zal er Vrede zijn? Wanneer dooft de haat? Wanneer zal er verbondenheid zijn zonder dat die moedwillig verbroken wordt? Wanneer is het niet meer ‘jij’ en ‘ik’ maar ‘wij’? Voor mij bestaat er geen mooier gedicht over Vrede dan dat van Leo Vroman. En nu de wereld zo in brand staat, heb ik het maar eens herlezen. En nog eens. En nog eens. Vrede Komt een duif van honderd pond, een olijfboom in zijn klauwen, bij mijn oren met zijn mond vol van koren zoete vrouwen, vol van kirrende verhalen hoe de oorlog is verdwenen en herhaalt ze honderd malen: alle malen zal ik wenen. Sinds ik mij zó onverwacht in een taxi had gestort dat ik in de nacht een gat naliet dat steeds groter wordt, sinds mijn zacht betraande schat, droogte blozend van ellende staan bleef, zo bleef stilstaan dat keisteen ketste in haar lenden, ben ik te dicht en droog van vel om uit te zweten in gebeden, kreukels knijpend evenwel, en ‘vrede’ knarsend, ‘vrede, vrede’. Liefde is een stinkend wonder van onthoofde wulpsigheden als ik voort moet leven zonder vrede, Jezus Christus, vrede; want het scheurende geluid waar ik van mijn lief mee scheidde schrikt mij nu het bed nog uit waar wij soms in dromen beiden dat de oorlog van weleer wederkeert op vilten voeten, dat we, eigenlijk al niet meer, kunnend alles, toch weer moeten liggen rennen en daarnaast gillen in elkanders oren, zo wanhopig dat wij haast dromen ons te kunnen horen. Mag ik niet vloeken als het vuur van een stad, sinds lang herbouwd, voortrolt uit een kamermuur, rondlaait en mij wakker houdt? Doch het versgebraden kind, vuurwerk wordend, is het niet wat ik vreselijk, vreselijk vind: het is de eeuw dat niets geschiedt, nadat eensklaps, midden door een huis, een toren is komen te staan van vuil, lang vergeten keldermodder, snel onbruikbaar wordend huisraad, bloedrode vlammen en vlam- mend rood bloed, de lucht eromheen behangen met levende de- len van dode doch aardige mensen, de eeuwlange stilte voordat het verbaasde kind in deze zuil gewurgd wordt en reeds de armpjes opheft. Kom vanavond met verhalen hoe de oorlog is verdwenen, en herhaal ze honderd malen: alle malen zal ik wenen.
0 Reacties
Het zal zo’n twintig jaar geleden zijn dat ik mijn sindsdien favoriete klassieke muziekstuk het Eerste Vioolconcert van Dmitri Shostakovich voor het eerst hoorde. En wat ik me nog heel goed herinner is dat ik die eerste keer de tranen in de ogen kreeg. En nog vele keren daarna trouwens ook. Van ontroering, van meegevoeld verdriet. En dan heb ik het over de Nocturne, het eerste stuk van het concert. Wow, wow, au, wat komt dat binnen! Een snerpender viool heb ik zelden gehoord. 'Life’s a bitch'. Maar, tegelijkertijd hoor je de hoop en de verlichting doorklinken. Eigenlijk omvat deze Nocturne – voor mij althans – het hele leven, met al zijn diepte- en hoogtepunten. De violist: een virtuoze Jaap van Zweden. De dirigent: Edo de Waart. Het orkest: Radio Filharmonisch Orkest. Nu moet je weten dat ik tot die eerste keer dat ik hem hoorde spelen in dat prachtige Eerste Vioolconcert van Shostakovich, een beetje een antipathie had tegen Jaap van Zweden. Ik vond het een arrogant, wat over het paard getild mannetje. ‘Not my cup of tea’… Totdat ik hem dus zo ontroerend, zo meevoelend die Nocturne hoorde spelen. Ik dacht: als jij die Nocturne zó mooi, zó ontroerend, zó meevoelend kan spelen, dan kán je geen slecht mens zijn, dan heb ik mij finaal vergist en ben je veel gevoeliger dan ik ooit voor mogelijk had gehouden. Of deze redenatie hout snijdt? Er valt wel het een en ander op af te dingen… Feit is dat ik sindsdien totaal anders tegen Jaap van Zweden aankijk: ik mag hem en ik hou zelfs een beetje van hem. En dat als ik mezelf af en toe op een vooroordeel betrap, ik maar hoef te denken: oh ja, Jaap van Zweden… [Op YouTube is het Eerste Vioolconcert van Dmitri Shostakovich helaas niet in deze uitvoering te horen. Maar een uitvoering die naar mijn idee heel dicht in de buurt komt is die met Sergey Khachatryan aan de viool en – niet toevallig – Jaap van Zweden als dirigent.] Hoewel niet in de klassieke zin gelovig en al helemaal niet zo opgevoed, heb ik iets met heiligenbeelden. Altijd al gehad. De verstilling, de mystiek, de weemoed en het sacrale van de beelden (of van de heiligen?) spreken mij aan. Plus een ongrijpbare component, een intuïtief reageren, van me aangetrokken voelen.
Zo’n acht à negen jaar geleden, ik had het fotograferen nog niet zo heel lang geleden als hobby ontdekt, stuitte ik op een van mijn fototochten door de stad op een winkel met allerlei Afrikaanse beelden én heiligenbeelden. Eén beeld daarvan greep me direct. Met dat eerdergenoemde intuïtieve reageren kwam ze direct bij me binnen. Dat was Thérèse de Lisieux, zoals mij later duidelijk werd. Sinds die eerste keer heb ik Thérèse, met haar beschadigde gipsneusje, talloze malen gefotografeerd. Door de winkelruit heen. Daar was ik op een keer druk mee bezig toen er opeens een stem achter me klonk: ‘Zou het niet handiger zijn als je even mee naar binnenging? Kan je haar nog veel beter fotograferen.’ Dat was de eigenaar van de onregelmatig geopende winkel. Dankbaar heb ik mijn hart opgehaald en vele foto’s geschoten. Groot was dan ook mijn schrik toen ze opeens weg was. Verdwenen uit de etalage. Terwijl ik er nog wel zo over had lopen fantaseren om haar te kopen, ook al had ik er op dat moment geen plek en geen geld voor. Te laat. Het voelde nog net niet als een persoonlijk verlies. Ik moest zelf wel een beetje lachen om mijn eigen reactie, maar toch. Een paar jaar later kwam het overigens alsnog goed: samen met mijn ouders op een rommelmarkt kwam ik een kleine Thérèse tegen. Mijn vader heeft nog voor me afgedongen en nu heb ik mijn ‘eigen’ Thérèse de Lisieux. Sinds die eerste keer voor die winkelruit heb ik uiteraard een en ander over Thérèse de Lisieux gelezen. Ik begreep al snel dat ik een beetje verliefd was geworden op een hele lieve en wijze heilige. Wat mij aanspreekt is een uitspraak van haar dat ze het rozen wil laten regenen op aarde. En die rozen zijn dan zegeningen. Daar herken je Thérèse ook altijd direct aan: aan die rozen met een crucifix tegen de borst gedrukt. Wat me nog meer aanspreekt, maar ik sluit niet uit dat ik daar een eigen draai aan heb gegeven, is haar petite voie, de ‘kleine weg’. Thérèses overtuiging, en vast ook teleurstelling, dat de mens en dus ook zijzelf – ze werd uiteraard pas later heiligverklaard – nooit de ultieme staat van perfectie zal bereiken, maakte dat zij tot de conclusie kwam dat het beter was ‘klein’ te blijven. ‘Ik ben te klein om de steile ladder van perfectie te beklimmen.’ Dus kon ze beter de ‘kleine weg’ bewandelen om dichter bij Jezus te komen. Zelf voeg ik daar – ik denk wel in de geest van Thérèse – aan toe: ‘Je hoeft niet groot te zijn om groots te zijn.’ En: ‘De zachte krachten zullen zeker winnen.’ (Henriëtte Roland Holst) |
BlogIn dit blog schrijf ik over alles waar een verhaal achter of in zit. En dat is dus over praktisch alles. Archief
Juli 2018
|